
Clara Janssen
In 1911 werd in opdracht van Clara Elisabeth Janssen en haar echtgenoot Pieter Leendert van der Harst de eerste paal van het P.W. Janssen Ziekenhuis geslagen. Dat gebeurde op het terrein waar kort daarvoor `De Hoogenkamp’ had gestaan, een landhuis net buiten de bebouwde kom van het dorpje Almen. Het kapitale landhuis, waar de burgemeester van Gorssel nog had gewoond, was inmiddels met de grond gelijk gemaakt. Hoewel de bouw werd bekostigd door Clara Elisabeth, die een aanzienlijk kapitaal van haar vader had geërfd, was het idee om een ziekenhuis te stichten waarschijnlijk afkomstig van haar echtgenoot.
Van der Harst was huisarts in Almen en toen het P.W. Janssen Ziekenhuis op 16 juni 1916 zijn deuren opende, trad hij op als geneesheer-directeur. Het ontwerp voor het ziekenhuis was van de hand van de Delftse hoogleraar bouwkunde prof. Itz. Hij had een gebouw bedacht dat bestond uit twee haaks op elkaar staande gedeelten. Het ene stond met het front naar het zuiden, de andere naar het westen. In de westvleugel, waar ook de hoofdingang was, bevonden zich de vertrekken van het medisch personeel: beneden dat van de geneesheer-directeur en de hoofdverpleegster en boven dat van de verpleegsters. In dit deel was bovendien een laboratorium, een apotheek en een operatiekamer. De zuidvleugel vormde het eigenlijke ziekenhuis, want daar waren de kamers van de patiënten. Alle kamers hadden toegang tot een brede overdekte veranda, die dienst deed als lighal. Verder was er nog een bijgebouw dat met een overdekte gang aan de zuidvleugel was verbonden. In dit bijgebouw waren de keuken, de provisiekamer en de vertrekken van het dienstpersoneel ondergebracht.
Modderige schoenen
Voor de verzorging van de zieken waren er vijf verpleegsters in het hospitaal. Eén van hen was de leerling-verpleegster Doortje Zellenrath, kortweg zuster Doortje. Op een jubileumbijeenkomst, ruim vijftig jaar later, herinnerde zij zich haar vroegere geneesheer-directeur als een sociaal bewogen mens, die bovendien behulpzaam en vriendelijk was voor iedereen. Ook zijn vrouw, die met de kinderen op het nabijgelegen landgoed `De Ehze’ woonde, was volgens haar zeer geliefd bij de zusters.
Als leerling-verpleegster verdiende ze in die dagen 125 gulden per jaar en woonde ze met de andere zusters in het ziekenhuis. Was een patiënt erg ziek, dan sliep er een zuster bij hem op de kamer. Vrij hadden de verpleegsters zelden, maar daar hadden ze ook nauwelijks behoefte aan, omdat ze toch nergens naar toe konden. Slechts een enkele keer gingen ze naar Zutphen om boodschappen te doen. Omdat de weg naar het station toen nog grotendeels onverhard was, trokken de zusters oude schoenen aan en namen ze nette schoenen in de hand mee. De gebruikte schoenen werden op het station in Almen voor de kachel gezet en vervolgens door de stationschef schoongemaakt. Als de zusters later op de dag met de trein terug kwamen, gingen die oude schoentjes weer aan. Overigens kan die situatie nooit langer dan een paar jaar geduurd hebben, want toen in 1920 een journalist van het Deventer Dagblad op de fiets naar Almen kwam merkte hij op dat het ziekenhuis door `een prachtig onderhouden teer-basaltslag-weg’ met het dorp werd verbonden.
Behalve de vijf zusters en de geneesheer-directeur waren in elk geval nog een administrateur en een tuinman aan het zíekenhuis verbonden. Wat er verder in die beginperiode nog aan personeel werkte, is niet meer met zekerheid te achterhalen, maar er waren vast en zeker ook dienstboden, keukenmeisjes en werklieden, zoals een stoker en een timmerman.
In Almen zou ik willen liggen
De behandeling in het ziekenhuis, dat plaats bood aan 25 patiënten, was op homeopathische leest geschoeid. Dat is althans wat de versieringen boven de hoofdingang suggereren. De slang, de Spaanse vlieg, de inktvis, de kruisspin, de bij en de pad die daar waren afgebeeld, speelden stuk voor stuk een belangrijke rol in de homeopathie. De stoffen die zij afscheiden werden namelijk verwerkt in homeopathische medicijnen. Van der Harst was een aanhanger van die tak van geneeskunde en hij schijnt zelfs een boekje te hebben geschreven over de homeopathische behandeling van tuberculose.
Vast staat dat hij in 1916 heeft geprobeerd zijn kliniek onder de aandacht te brengen van de lezers van het ‘Homeopathisch Maandblad’. Op de voorpagina van het juninummer van dat tijdschrift stond een advertentie met de tekst: `Van het P.W. Janssen-Ziekenhuis te Almen getuigt iedere bezoeker: Mocht ik ziek worden, hier zou ik willen liggen’. Van der Harst hechtte groot therapeutisch belang aan licht en lucht. Daarom had hij het ziekenhuis in een landelijke omgeving laten neerzetten, ver weg van de benauwde stad. Daarom ook lagen de patiëntenkamers op het zuiden, was er een overdekte lighal en een groot park rond het ziekenhuis.
Ook reinheid vond hij erg belangrijk. In een artikel voor `Het Ziekenhuis’ van 1916, waarin hij zijn instelling uitvoerig beschreef, liet Van der Harst daar geen misverstand over bestaan. Uitgebreid ging hij in dat artikel in op de diverse hygiënische maatregelen die in het P.W. Janssen Ziekenhuis waren getroffen. Zo was er bijvoorbeeld een sproei-installatie aangelegd waarmee het gebouw met één druk op de knop aan de buitenkant geheel gereinigd werd. Binnen lag op de vloeren linoleum, terrazzo en parket, vloerbedekking dus die makkelijk schoon te houden was. Gekookt werd er op gas, zodat men geen last had van roet van kolen of cokes. Zelfs in het park rond het ziekenhuis was reinheid troef `Onze herstellenden kunnen wandelingen van een uur op eigen terrein maken en dat niet alleen, ze gaan stofvrij. De geheele weg over het eigendom, ongeveer 3 km lang, is stofvrij gemaakt; een enorm voordeel’, aldus Van der Harst.
Hoewel de geneesheer-directeur groot vertrouwen had in de natuurgeneeskunst wees hij de verworvenheden van de moderne medische wetenschap niet af. Verre van dat, zijn ziekenhuis beschikte over een prima uitgeruste operatiekamer en er was zelfs röntgenapparatuur. In de wijde omtrek was geen enkel ander ziekenhuis dat zich kon beroemen op het bezit van een röntgeninstallatie. Wie in het P.W. Janssen Ziekenhuis opgenomen wilde worden, moest vooraf een vragenlijst invullen. Op grond daarvan bepaalde Van der Harst of de patiënt werd toegelaten of niet. In principe was het ziekenhuis bedoeld voor mensen met een acute aandoening, wie een besmettelijke ziekte had, aan epilepsie leed of krankzinnig was, werd geweigerd. Ook mensen met longtuberculose sloot Van der Harst expliciet uit van opname in zijn kliniek. De kosten van een verblijf in het ziekenhuis waren f 7,50 voor kinderen en ook f 7,50 voor volwassenen die bereid waren een kamer met anderen te delen. Zij die een kamer voor zichzelf wilden hebben, moesten 10 gulden neertellen. Dat geld moest vooraf betaald worden, steeds voor een periode van veertien dagen. Was er teveel betaald dan werd dat bij vertrek teruggegeven.
Een verliesgevende onderneming
In de opzet van Van der Harst bleek het P.W. Janssen Ziekenhuis geen financieel succes. Voortdurend bleven er bedden leeg. Steeds moest het familiekapitaal worden aangesproken om de tekorten op de rekening te dekken. Na verloop van tijd zag het echtpaar Van der Harst er geen gat meer in en in 1919 besloten ze dan ook het hele complex, inclusief inventaris, te schenken aan de gemeente Amsterdam. Ook Amsterdam slaagde er echter niet in de begroting sluitend te krijgen. Voor een deel kwam dat waarschijnlijk doordat het personeel in Almen naar Amsterdamse normen werd betaald en dat leverde salarissen op die bijna twee keer zo hoog waren dan normaal was in de Achterhoek.
In de loop van 1920 wilde Amsterdam al weer van het P.W. Janssen Ziekenhuis af. Toen dr. H.J.Ph. Fesevur, de geneesheer-directeur van het St. Geertruiden Ziekenhuis in Deventer, daar lucht van kreeg, aarzelde hij geen moment. Zijn eigen ziekenhuis kampte geregeld met ruimtegebrek en als de gemeente Deventer nu beslag zou weten te leggen op het complex in Almen, kon het misschien gebruikt worden als dependance van het St. Geertruiden, zo dacht hij aanvankelijk. Daarom besloot hij een kijkje te nemen in Almen.
De heer Kelderman, de wethouder van Sociale Zaken van Deventer, ging met hem mee. Kelderman schreef later dat ze bij aankomst allebei bijzonder onder de indruk waren van de sierlijkheid en degelijkheid van het ziekenhuis en ook de ligging vonden beiden schitterend. Kelderman was van mening dat het bij uitstek geschikt zou zijn als sanatorium voor TBC-patiënten en dr. Fesevur kon dat alleen maar beamen. Daarmee was het plan geboren om van het Almense ziekenhuis een sanatorium van de gemeente Deventer te maken. In Amsterdam vonden ze het allemaal best, bleek in de herfst van 1920. Hoe eerder ze van die `olifant op zolder’ af waren, hoe beter. Overigens verlangde de gemeente Amsterdam wel een vergoeding. Onder haar bewind was er voor ongeveer 17.000 gulden aan het ziekenhuis verspijkerd en nu het P.W. Janssen Ziekenhuis al zo snel in andere handen overging, wilde ze dat bedrag graag terug.
De familie Van der Harst had er ook geen moeite mee dat de gemeente Deventer zich over het ziekenhuis wilde ontfermen. Ze waren zelfs bereid die 17.000 gulden voor hun rekening te nemen, want, zo schreven ze in een brief aan de Amsterdamse burgemeester en wethouders, Wij kunnen toch een aanbieding niet vergezeld van een kostenrekening doen gaan, en zeker zou dat niet zijn in den geest van P.W. Janssen wiens naam het gebouw draagt’. Daarop zag de gemeente Amsterdam van de gevraagde vergoeding af.
Bedenkingen van de burgemeester
Het kostte wethouder Kelderman meer moeite om het Deventer college van burgemeester en wethouders over de streep te trekken. Vooral burgemeester jhr. mr. T.A.M.A van Humalda van Eysinga vreesde dat Deventer zich de weelde van een sanatorium niet kon veroorloven. Dat noch Van der Harst, noch de gemeente Amsterdam er in geslaagd waren de exploitatie rond te krijgen, beschouwde hij als een veeg teken.
In Almen kon men ondertussen weinig anders doen dan de ontwikkelingen afwachten. In de zomer waren in Almen bij gebrek aan andere patiënten, nog kinderen met beendertuberculose verpleegd, maar sinds hun vertrek waren de ziekenzalen leeg gebleven. Een journalist van het Deventer Dagblad, die lucht had gekregen van de plannen rond het ziekenhuis en eind oktober in Almen poolshoogte kwam nemen, trof er alleen de directrice, een paar verpleegsters en wat huispersoneel aan. Het viel de verslaggever overigens op dat het gebouw uitstekend was onderhouden en dat ook de inventaris nog geheel aanwezig was. Hij maakte van alle kanten foto’s van het ziekenhuis. Toen die ontwikkeld waren, hing hij ze op aan de gevel van het redactiekantoor zodat iedereen zich een indruk zou kunnen vormen, van wat binnenkort wellicht het sanatorium van Deventer zou worden. Hij maakte er geen geheim van dat hij daar een groot voorstander van was. De journalist liep wel enigszins vooruit op de politieke besluitvorming.
Pas op 17 december 1920 stuurde het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad het voorstel om de schenking te aanvaarden, omdat, zo vonden ze, `deze modelinrichting, die betrekkelijk niet ver van deze gemeente is gelegen, wel zoo is te exploiteeren, dat een eventueel tekort niet opweegt tegen de voordeelen, die zij voor de inwoners dezer gemeente kan opleveren’.
Van Humalda van Eysinga was uiteindelijk dus toch door de knieën gegaan. Overigens was er wel een aantal voorwaarden aan de schenking verbonden. Zo diende de naam P.W. Janssen Ziekenhuis gehandhaafd te blijven en moesten de administrateur, de tuinman en een zuster die al vanaf het begin aan het ziekenhuis verbonden waren, in dienst blijven. De gemeenteraad besloot op 21 december 1920 de schenking, ondanks die voorwaarden, te accepteren. Tevens aanvaardde zij het voorstel een commissie in het leven te roepen die moest onderzoeken hoe het ziekenhuis het best geëxploiteerd kon worden. In feite bestond die commissie al, want sinds eind november was er een `commissie inzake het ziekenhuis te Almen’ aan het werk om de overname voor te bereiden. Daarin zaten, behalve Kelderman en Fesevur, onder anderen de gemeenteraadsleden Th. H. Beerents, J.H.E. Roebers en mevrouw T.C. Goedhuis-Van der Ploeg. Deze commissie boog zich in het begin van 1921 ook over het exploitatievraagstuk.
Op basis van een door Fesevur gemaakte berekening concludeerde zij dat Deventer het P.W. Janssen Ziekenhuis zonder problemen zou kunnen exploiteren als sanatorium. In een sanatorium waren de kosten voor de verpleging immers een stuk lager dan in een ziekenhuis. Uitgaande van een inrichting met 37 bedden zou de begroting dan sluitend gemaakt kunnen worden met een verpleegprijs per patiënt van zo’n vijf gulden per dag. Inmiddels waren er besprekingen gaande met de Rijksverzekeringsbank die bereid was 20 bedden voor haar rekening te nemen. Daarmee zouden de kosten al voor meer dan de helft gedekt zijn. Bovendien ging de commissie er van uit dat ook de ziekenfondsen, de Vereniging tot bestrijding van de tuberculose en het rijk met een vergoeding over de brug zouden komen.
Het wachten was nu op goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Toen dat fiat er op 7 juni 1921 ook was, kon de Almense kliniek worden overgedragen aan de gemeente Deventer. Het echtpaar Van der Harst deed daarna ook afstand van het landgoed `De Ehze’ en verhuisde uit Almen. Het P.W. Janssen Ziekenhuis zouden ze echter tot in lengte van jaren blijven steunen. Op 8 oktober 1921 mocht burgemeester Van Humalda van Eysinga dan eindelijk het P.W. Janssen Ziekenhuis officieel openen als sanatorium van de gemeente Deventer. In zijn toespraak verhulde de burgemeester niet dat hij ernstig had getwijfeld aan de haalbaarheid.