De geschiedenis van de zuivelfabriek in Salland
We kennen ze, de zuivelfabrieken: ze waren lange tijd niet uit dorp en stad weg te denken. Ze vormden het symbool van de vitaliteit van de landbouw en van een unieke samenwerkingsvorm die in Nederland in deze sector lange tijd heeft bestaan: de coöperatie. We kunnen onze landbouwcoöperaties als een van de kroonjuwelen van de Nederlandse economie beschouwen. Alleen het aardgas kan zich daarmee meten.
Op de top-50 lijst nam melk plaats in de top 5. Die positie heeft de landbouw vooral dankzij haar oersterke netwerk van organisaties kunnen verwerven en behouden. Ook de zuivelindustrie is er in geslaagd die toppositie te handhaven. De ontwikkeling is in de jaren vijftig van de vorige eeuw in een ware stroomversnelling gekomen. Toen bestonden de dorpscoöperaties nog. In de jaren zestig gingen deze op in regionale coöperaties, die in de laren zeventig regionale fabrieken stichtten. Die gingen op hun beurt op in grote zuivelfabrikanten zoals Campina. Het gaat nu om internationaal georiënteerde bedrijven met een miljardenomzet en vele medewerkers. Het is bijzonder, dat bij beide bedrijven de coöperatieve vorm is behouden. Het is een duale vorm geworden. Ze hebben naast de coöperatieve vorm werkmaatschappijen met een NV en BV-structuur.
Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw werden melkproducten als boter en kaas vrijwel alleen op de boerderij gemaakt. De daarvoor benodigde room komt van nature bovendrijven in de platte houten, later koperen bakken (aden) en het afgeschepte melkvet wordt vervolgens gekarnd, waardoor het indikt: een zwaar en tijdrovend karwei. Soms zorgde een paard voor de aandrijving van de karn.
Uitvindingen
Een belangrijke uitvinding was dan de melkcentrifuge in 1859. De Zweedse ingenieur De Laval ontwikkelde in samenwerking met machinebouwer Alfa een “’separator”, die ook kleine verontreinigingen verwijderde en in combinatie met een stoomturbine efficiënt werkte. Omdat nu grote hoeveelheden room konden worden geproduceerd, bespoedigde dit de mechanisatie en de stichting van zuivelfabrieken.
Louis Pasteur ontdekte midden negentiende eeuw dat er een optimale temperatuur bestaat voor levensmiddelen. Enkele decennia later werd de ‘pasteur’ ontwikkeld, die de melk snel op 72-78 graden Celsius brengt en weer terug koelt naar 4 graden, zodat hij geschikt blijft voor kaasbereiding. Pas vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd pasteurisatie wettelijk verplicht.
Door bovengenoemde ontwikkelingen werd in onze streek tussen 1890 en 1920 in vrijwel iedere plaats een zuivelfabriek opgericht. In het begin particuliere, maar al snel vooral coöperatieve bedrijven, omdat de boeren bij deze beheersvorm zelf betrokken bleven, het risico van mislukken gering was en zij iets terugzagen van de meeropbrengst. Eerst werkten sommige fabrieken nog met hand- of paardenkracht, maar de stoommachine werd spoedig algemeen: behalve aandrijving was ook warmte nodig bij het productieproces. Er was nog een oorzaak voor de groei: door de dalende graanprijs werd akkerland omgezet in weidegrond.
Schaalvergroting en fusie
In de periode tot de Tweede Wereldoorlog gaat de mechanisatie verder met onder andere de lopende band en de melkbussen-spoelmachine. De fabrieken werden uitgebreid en gemoderniseerd. In de naoorlogse jaren zijn er grote veranderingen: de melkprijs zakt in en er ontstaat een ‘boterberg’. Later komen daar de verscherpte eisen i.v.m. het milieu en de hygiëne bij.
De Condens
De ‘Condens’ nam een aparte positie in bij de Coöperatieve Condensfabriek aan de Harderwijkstraat te Deventer. Dit bedrijf is pas in 1954 gebouwd, speciaal voor gecondenseerde (ingedikte) gezoete of ongezoete melk in blik en bestemd voor de export. De melk kon per tankauto, maar ook per schip worden aangevoerd want er is een grote loskade aan de havenkant. Het Deventer bedrijf Thomassen en Drijver leverde de benodigde blikjes. Pas in 1996 sloot de fabriek zijn deuren en daarmee eindigde de zuivelproductie in onze streek.
Bron: Nijvertijd van SIED