Waar komt de naam P.W. Janssen vandaan?
Peter Wilhelm Janssen

Peter Wilhelm Janssen werd op 8 juli 1821 geboren op het Oost-Friese waddeneiland Wangeroog. Op dat eiland, bij de monding van de Weser, woonde hij tot hij een jaar of acht was. Toen werd hij door zijn vader, Carl Anton Janssen, naar school gestuurd in Oldenburg, de hoofdstad van het groothertogdom waar Wangeroog deel van uitmaakte. In 1836 moest de jongen naar Bremen, na Hamburg, de belangrijkste havenstad van Duitsland. Kennelijk had zijn vader een loopbaan in de handel voor hem in gedachten, want hij werd daar aan het werk gezet op een van de vele handelskantoren.
Carl Anton werd niet teleurgesteld: zijn zoon bleek een groot talent te hebben voor de handel. Alleen Bremen beviel Peter Wilhelm niet zo, want hij kon er zijn commerciële ei blijkbaar niet goed kwijt. Het verhaal gaat namelijk dat hij kostte wat het kost naar Holland wilde, omdat daar op commercieel terrein veel meer te beleven was.
Amsterdams zakenman
Hoe het ook zij, in 1843 vestigde P.W. Janssen zich in Amsterdam, waar hij al vrij snel een glanzende carrière als graanhandelaar opbouwde. Aanvankelijk werkte hij in loondienst bij de firma Lavino, maar na vijf jaar achtte hij de tijd rijp om voor zichzelf te beginnen. Bijna 20 jaar lang deed hij hoofdzakelijk in graan, eerst geheel op eigen houtje, vervolgens ruim dertien jaar samen met een compagnon en tenslotte weer paar jaar alleen.
Ondertussen was hij op 24 april 1856 getrouwd met de ruim 15 jaar jongere Folmina Margaretha Peters. Uit dat huwelijk werden 2 zoons en 5 dochters geboren. In 1867 nam de loopbaan van Janssen een nieuwe wending. In dat jaar ontmoette hij de tabakshandelaar J. Nienhuys, die hem een aantal tabaksbladeren van uitzonderlijke kwaliteit liet zien. De bladeren waren afkomstig uit Deli, een ongerept gebied op Oost-Sumatra dat nog maar kort onder Nederlands bestuur stond. Nienhuys wilde daar een plantage oprichten en was op zoek naar investeerders. Janssen, die inmiddels een aanzienlijk kapitaal had vergaard, zag er wel brood in en verschafte Nienhuys 30.000 gulden.
De eerste oogst in 1868 leverde een winst van 37.000 gulden op, reden genoeg om de exploitatie van de plantage serieuzer aan te pakken. In 1869 richtten Janssen en Nienhuys dan ook de Delimaatschappij op. Nienhuys nam de leiding in Indië op zich en Janssen werd directeur van de Nederlandse poot van het bedrijf. Het bleek een gouden combinatie. Nienhuys, die vanaf 1871 werd bijgestaan door de latere minister van Koloniën J.T. Cremer, haalde talloze contractarbeiders naar Deli, en zorgde ervoor dat het gebied werd ontgonnen en dat er een complete infrastructuur werd aangelegd. Janssen zorgde vanuit Amsterdam voor het nodige kapitaal, zag toe op de verkoop van de tabak en incasseerde en belegde de winsten.
De Delimaatschappij groeide zo uit tot een waar imperium. In de hoogtijdagen, in de jaren 30 van de vorige eeuw, had de onderneming bijna 13.000 mensen in dienst en deed toen naast tabak ook in rubber en palmolie. Janssen heeft dat niet meer meegemaakt. In 1898 had hij zijn functie neergelegd en vijf jaar daarna was hij na een ziekbed overleden. De Delimaatschappij bestaat inmiddels niet meer. Toen de Indonesische regering in 1957 al haar bezittingen nationaliseerde, was het gedaan met de bloei van de onderneming. Als handelskantoor voor tropische producten wist ze haar bestaan nog een tijd te rekken, totdat ze in 1986 werd overgenomen door de Amerikaanse tabaksgigant Universal Leaf Tobacco Company.
Nederlands filantroop
Zijn successen in de handel hebben P.W. Janssen geen blijvende roem opgeleverd. Het ‘Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek’ dat in de jaren 30 een hele pagina aan hem wijdde, deed zijn betrokkenheid bij de Delimaatschappij met één alinea af. En dat terwijl die onderneming toen haar gloriejaren beleefde. Veel meer aandacht gaf het Biografisch Woordenboek aan zijn rol als weldoener. Het was dan ook een tijd dat de sociale voorzieningen nog niet veel voorstelden, wat overigens niet wegneemt dat ze al een stuk beter waren dan in de tijd dat Janssen nog leefde.
Kinderen die hun ouders verloren, mannen die hun baan kwijt raakten, mensen die oud, ziek of gehandicapt werden waren toen meestal aangewezen op kerkelijke liefdadigheid of van de goedgevigheid van de rijken. Janssen behoorde tot die rijken. Hij beschouwde het als zijn plicht om mensen te steunen die minder gefortuneerd waren dan hij. Hoewel hij liefdadige instellingen in zijn geboorteland steunde en ook in Nederland woonachtige Duitsers hielp, ging het meeste geld naar Nederlandse organisaties. Want Nederland, zo redeneerde Janssen, was het land waar hij groot was geworden en dus moest zijn geld vooral aan Nederland ten goede komen.
Hij werd dagelijks met aanvragen om hulp bestormd, maar wist daaraan steeds weerstand te bieden. Alleen als hij de zekerheid had een werkelijk nuttige zaak vooruit te helpen, gaf hij steun, maar dan ook vorstelijk, zodat men geholpen was. Eens sprak een vriend hem terloops over de Prins Hendrikstichting (een tehuis voor oude zeelieden) te Egmond aan Zee. Hij antwoordde daarop niet en vroeg geen nadere inlichtingen. Maar hij ging er enige maanden later heen, liet zich alles door de directeur uitleggen en een week later ontving de stichting een belangrijk bedrag met de mededeling dat hij zo nodig genegen was, nog meer bij te dragen’, aldus de biograaf.
Aanvankelijk steunde P.W. Janssen vooral instellingen in het noorden van het land waar in die dagen schrijnende armoede heerste. Zo stelde hij in 1893 geld beschikbaar aan de Maatschappij van Weldadigheid in het Drentse Frederiksoord, voor een tehuis waar oude boeren terechtkonden die niet meer in staat waren om te werken. Rustoord heette het en het gebouw bestaat nog steeds. Ook stelde hij de Maatschappij van Weldadigheid geld beschikbaar voor een werkverschaffingsproject tijdens de wintermaanden en liet hij op zijn kosten een zuivelfabriek neerzetten.
Janssen hielp echter tevens organisaties in zijn eigen woonplaats Amsterdam, waaronder Ons Huis in de Rozenstraat. Daar werd, zoals Janssens biograaf het zo mooi uitdrukte, ‘getracht den arbeidende stand te ontwikkelen’. Met dat oogmerk organiseerde Ons Huis bijvoorbeeld concerten, toneelvoorstellingen en exposities. Bovendien verzorgde Ons Huis taalcursussen en natuurkundelessen waar, als we de biograaf mogen geloven, vaak enkele honderden mensen op afkwamen. Janssen werd bij zijn liefdadig werk gesteund door zijn zoon Christian Wilhelm. Toch is het niet aan die zoon, maar aan een van de vijf dochters, Clara Elisabeth Janssen, te danken dat P.W. Janssen als filantroop tot op de dag van vandaag voortleeft.