Degenen die beweerd hadden dat de Snippeling ‘veel te ver van de stad’ was, kregen ongelijk. De aannemers wisten steeds beter de weg naar de zaak te vinden en beide neven probeerden er alles aan te doen hen hierbij een handje te helpen. Jan Klosters vertelt hoe ze in die beginjaren hun eerste grote klant wisten binnen te halen namelijk aannemer Job te Pas uit Enschede. Deze kreeg de bouw van een groot koelhuis in Twello gegund, in die tijd een gigantisch werk, en we hoorden dat hij hier de steenfabrieken langs ging om stenen te kopen. Handel in stenen had de bouwmaterialenhandel rond Deventer toen nog nauwelijks, want de aannemers gingen rechtstreeks naar de Deventer Steenfabriek, de Overijsselse, de Petra en de andere fabrieken om hun stenen te kopen. Maar het leveren van het andere materiaal was ook best interessant, dus ging Joop Klosters er net als de andere collega’s op uit om Te Pas te spreken te krijgen. Jan bleef thuis en zei later:
Wederopbouw
De periode van wederopbouw zorgde ook in de schelpkalkbranderij voor een geweldige opleving. De totale jaarproductie in Nederland bleek met 90 duizend ton in 1950 meer dan het dubbele van wat er voor de oorlog werd geproduceerd. In hun brancheverenigingen waren de schelpkalkfabrikanten actiever dan ooit om zich de kaas niet van het brood te laten eten. In Overijssel en Drenthe was men aangesloten bij DOS: de Vereeniging van Drentsch-Overijselsche Schelpkalkfabrikanten. In die periode waren dat nog acht bedrijven: Mulders (Meppel), Concordia (Dieverbrug), DeBoKa v/h Trip (Dedemsvaart), Scholten (Dedemsvaart), Van Riggelen (Vroomshoop; later Almelo), Ossevoort (Vroomshoop; later Almelo), Klosters v/h Jaq. Trip (Colmschate) en Salomons (Apeldoorn).
De ovens aan de Snipperling draaiden in die jaren op volle toeren. Regelmatig lagen de schepen van de schippers Drent en Oosterhof uit Zwolle, De Jong uit Zwartsluis en Horjus uit Dedemsvaart voor de loskade om hun vracht schelpen af te leveren. De beste schelpen om te branden waren de blauwe kleischelpen die de schelpenzuigers van de Terschellinger firma Doeksen uit de Meep, een geul ten zuiden van het eiland, naar boven haalden.
Jan Doeksen was de grondlegger van een bedrijf dat niet alleen in schelpen handelde, maar ook het personen- en goederenvervoer van en naar Terschelling en Vlieland in handen kreeg. Over deze Jan Doeksen herinnert Jan Klosters zich dat men hem in de jaren vijftig aan de Snippeling regelmatig over de vloer had: De oude Doeksen logeerde dan bij zijn dochter in Deventer die getrouwd was met dokter De Vries. Iedere morgen liet Doeksen zich met een taxi naar de Snippeling rijden om even aan de schelpen te ruiken. Hij miste de lucht van het Wad. Over ruiken gesproken, sommigen mochten klagen over de stank van de kalkovens – voornamelijk veroorzaakt door de lucht van verbrande turf – de lucht van de kalk vond een veel positiever waardering. Joop Klosters:
“Als ik vroeger een verkoudheid voelde opkomen, ging ik regelmatig even de kalkschuur in, haalde een paar keer diep adem en gegarandeerd: je werd niet verkouden. Niet voor niets zeiden de mensen vroeger dat kalkbranders oud werden”.
De kalkovens voorgoed gedoofd
Halverwege de jaren vijftig begon er langzaam maar zeker de klad in de schelpkalkbranderij te komen. Eerst zorgden de hogere brandstoffenprijzen en later de hogere lonen er in deze arbeidsintensieve bedrijfstak voor dat de schelpkalk de concurrentiestrijd met de (Belgische) steenkalk en het portlandcement in snel tempo begon te verliezen. Waren er na de Tweede Wereldoorlog nog zo’n zeventig schelpkalkbranderijen in bedrijf, een jaar of twintig later waren er nog maar een stuk of tien over. Ook de firma Klosters was daar niet meer bij, want in april 1964 besloten beide neven Klosters hun ovens niet meer aan te steken. Een aantal jaren later werd een van de drie ovens afgebroken, toen hij de uitbreiding van de bouwmaterialenhandel in de weg stond. De branderijen die het wat langer volhielden, waren de relatief moderne snelovens, die veel zuiniger met brandstof omsprongen en niet ineens helemaal gevuld en gelost hoefden te worden. Maar ook deze ovens gingen in de loop van de jaren zeventig allemaal dicht. Slechts één bleef in bedrijf: Schelpkalkbranderij Nederland bv in Harlingen. Sinds kort kunnen ook in de gerestaureerde kalkovens van Hasselt bij wijze van toeristische attractie weer schelpen worden gebrand.
Een nieuw begin
Betekende het stopzetten van de kalkbranderij, het einde van een tijdperk, de officiële opening van de showroom op 4 september 1964 met een expositie van keukens, kasten, vloerbedekking en arbeidsbesparende bouwmaterialen betekende een nieuw begin. Met name de keukens bleken een product dat in de loop van de jaren steeds belangrijker voor Klosters werd. Klosters N. V. doeltreffend voor al uw bouwmaterialen adverteerde men in het Deventer Dagblad. Was het adres vroeger simpelweg ‘Snippeling’, voortaan zou het ‘Snippelingsdijk 54 Deventer’ zijn. Het lijkt een detail, maar het illustreert hoezeer Deventer bezit van de Snippeling en Colmschate had genomen. En hoezeer een aantal concurrenten het bij het verkeerde eind had, toen men weinig van Klosters te vrezen dacht te hebben, omdat men veel te ver van de stad af zat.
Bouwmaterialen
In de jaren zestig maakte de bouwmaterialenhandel een geweldige groei door. De aannemers uit Deventer en omgeving moesten voortaan namelijk ook voor hun stenen naar de bouwmaterialenhandel, omdat de steenfabrieken langs de IJssel de een na de andere hun poorten sloten. Daarnaast werd de bouw grootschaliger. Vaak ging het in de bouw niet langer om een paar blokjes huizen, maar om het leveren voor hele wijken met vele honderden woningen. Zo kreeg de Deventer aannemer Vermeulen in de jaren zestig de opdracht om bijna duizend woningen in de wijk Het Oostrik te bouwen. Klosters kreeg de levering van het bouwmateriaal, een van de grootste opdrachten die beide neven ooit in de wacht wisten te slepen.
In de jaren die erop volgden, groeide Klosters Bouwmaterialen van een klein naar een middelgroot bedrijf. Voornamelijk door veel service en veel aandacht aan de klanten te geven. Jan Klosters: “Klanten koop je niet. Klanten bind je aan je door aandacht aan ze te besteden. Met af en toe eens een telefoontje of een kleine attentie als er iets te vieren valt”. In dat verband herinnert Joop Klosters zich: “ Toen de pvc-buizen de gresbuizen zo goed als van de markt verdreven hadden, bleven we met een hele partij verloopstukken, T-stukken en de onmogelijkste stukken gresbuis zitten. Ik geloof dat we die in de loop van de tijd zo’n beetje allemaal als relatiegeschenk hebben weggegeven. We lieten ze bij de bloemist voor een paar cent opmaken en de klant kreeg een cadeautje waar hij het maanden later nog over had”.
Beide neven deden er alles aan de ontwikkeling van het bedrijf zo evenwichtig mogelijk te laten verlopen; een gestage groei zonder al te veel schokken. Deze koers werd op zondagochtend 5 mei 1974 flink doorkruist door een grote brand die de kantoren en een deel van de showroom in de as legde. De brand dwong Jan en Joop Klosters hun bedrijf snel en ingrijpend te reorganiseren. Er kwam een nieuwe showroom met kantoren erboven en het bedrijfsterrein werd opnieuw ingericht waarbij de twee overgebleven kalkovens het veld moesten ruimen.
Op 21 februari 1975 kon Klosters Bouwmaterialen BV feestelijk heropend worden en begonnen beide neven aan hun laatste tien jaar als directeur. ‘Jij schopt het nooit verder dan de kalkovens’ had een van zijn leraren indertijd kribbig tegen Jan Klosters gezegd. Jan Klosters zegt er achteraf over: “Eigenlijk had ik toen moeten zeggen: “Ik hope da’je geliek hebt”. Maar je bent jong en je denkt er niet aan dat je geluk zo dicht bij huis kan liggen… Het verdere verloop van Klosters Bouwmaterialen BV zal U ongetwijfeld bekend zijn.