Jansen de Konte

Rechts op de foto zit ijsverkoper Jansen de Konte aan de Holterweg voor café Starink
Niet bepaald gewoon
Op de Facebookpagina van Colmschate in Beeld stond een leuk verhaal over een bijzondere inwoner van Colmschate, namelijk Jansen de Konte. Hij woonde aan de Stationsweg en later aan de Snippelingsdijk.
Terug in de tijd
Het leuke van herinneringen is dat je met verbluffende snelheid terug kunt gaan in de tijd. In dit geval naar de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw.
Terug naar de tijd waarin Colmschate nog niet door een grote stad in de buurt geannexeerd was, dus nog echt een dorp was, waar iedereen, iedereen kende en iedereen alles van iedereen wist.
Stationsweg
We woonden aan de Stationsweg, naast de smederij van Ten Dam. En pal tegenover ons woonde de familie Jansen. Vader, moeder en drie kinderen. Op het eerste gezicht dus een doodgewone familie met een nog doodgewonere naam. Ware het niet dat hoofd van het gezin nou niet bepaald zo ‘gewoon’ was. Als men het over hem had, werd er meestal ook (en soms alleen) het bijvoegsel ‘de Konte’ gebruikt. Ik heb geen idee hoe hij aan die benaming gekomen was, maar dat speelt in ons verhaal verder geen enkele rol.
De vraag wat hij ‘voor de kost’ deed, is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Sommige dorpsbewoners zouden zeggen ‘Niks!’ en anderen ‘Tja, wat deed ie niet’. In elk geval werd hij niet geplaagd door een vaste baan.
Verstand van motoren
Hij had veel verstand van alles wat met motoren te maken had. Of die nu in auto’s of aan motorrijwielen en andere apparaten gemonteerd zaten dat maakte niet uit. Als er wat met motoren aan de hand was kreeg Jansen ze weer aan de praat.
Op een gegeven moment bleek dat hij in de schuur achter het huis een soort fietsenreparatiebedrijf begonnen was. En op een avond verscheen op de vensterbank aan de straatkant van de woning een groenteveilingskistje, verlicht met een 6 volts fietslampje. Kennelijk bedoeld als ‘etalage’ want er lagen stukjes ventiel en een tube bandenplak in uitgestald compleet met een stukje papier waarop de prijs was vermeld. Af en toe kwam hijzelf even kijken hoe de zaak erbij lag, verschoof en een ander tot hij kennelijk tevreden was.
Uurwerk reparatie
Op een ander moment kreeg de buurt in de gaten dat hij zich niet langer bezig hield met het herstellen van rijwielen, maar was overgestapt naar het repareren van allerlei soorten uurwerk. Maar spoedig hoorde men klachten dat ter reparatie aangeboden horloges daarna niet altijd meer in staat waren datgene te doen waarvoor ze oorspronkelijk waren gemaakt. Einde dus van het uurwerk bedrijf.
IJs en oliebollen
Tot stomme verbazing verscheen hij op een dag in een witte kiel met een ijscokar in het dorp. Dat was voor ons jeugdigen plotseling elke avond feest, want we mochten met onze handen de restanten uit de ijsbak verwijderen en van die mogelijkheid werd dankbaar gebruik gemaakt. Ouderen vroegen zich intussen wel af of daarna die bak wel echt werd schoongemaakt. Maar over zulke zaken maakten we ons toen beslist niet druk. En even zo vrolijk likten we allemaal een vinger van hem schoon als hij tegen oud en nieuw oliebollenbeslag aan het maken was. We hebben dat toen maar niet aan onze ouders gemeld…
Kinderparadijs
Zijn huis was voor ons een waar kinderparadijs. Je kon je daar, als je verstoppertje speelde, zelfs gekleed en wel in een van de bedden verschuilen.
Jansen had de hand weten te leggen op een filmprojector. Wel eentje die handmatig in beweging moest worden gezet, maar toch! Super kleinbeeld, vol met krassen en schokkerig geprojecteerd op een vel papier, maar in die tijd was elk bewegend beeld voor ons een klein wondertje. En och, als zo’n film een keer brak bracht een grote pot met lijm uitkomst. En zelfs toen die pot door een van ons per ongeluk werd omgeschopt en de lijm zich over de houten vloer langzaam maar zeker verbreidde was dat in huize Jansen geen reden tot paniek. Ze waren wel wat gewend. Zelfs gewend aan de kippen in de ren die in een deel van het woonvertrek was ingericht.
Eenmalige geluidsman
De volwassen mannen uit de buurt zagen dat allemaal met ergernis aan. Ze hadden het druk genoeg met hun dagelijkse werk en andere beslommeringen. Jansen behoorde duidelijk niet tot hun favoriete personen. Maar af en toe werd er toch een beroep op hem gedaan. De plaatselijke toneelvereniging had voor de uitvoering van een spel het geluid van een motor nodig. Maar in die tijd waarin een geluidsbron als bijvoorbeeld een bandrecorder niet voorhanden was, gaf dat een probleem. Maar Jansen had een motor op een karretje en ja, natuurlijk was Jansen bereid tijdens de opvoering van het stuk voor het geluid te zorgen. Nu was de ruimte waar zich het geheel afspeelde niet al te groot. In een plaatselijk café werd een soort podium gemaakt waarop de coulissen kwamen te staan. Aan een van de zijkanten achter het decor was een deur die naar de slaapkamer van de café-eigenaar leidde. Dat vertrek deed tijdens zo’n uitvoering dienst als kleedkamers voor de acteurs. Jansen reed daar zijn karretje binnen en kreeg de opdracht de motor aan te zetten als de deur naar kamer zou worden opengedaan. Maar door ervaring wijs geworden besloot de eenmalige geluidsman het zekere voor het onzekere te nemen en bracht de motor ruim van tevoren vast aan de praat. Tot grote schrik van de spelers, want zelfs het stationaire geluid was tot in de zaal te horen. Maar niemand durfde de deur te openen om hem duidelijk te maken dat het monster tot zwijgen moest worden gebracht, want dat zou Jansen opvatten als het afgesproken signaal het geluid tot het maximum op te voeren. Eindelijk kwam de passage in de tekst die aanzet tot het motorgeluid zou moeten geven: ‘Hé, ik geloof dat ik een motor aan hoor komen’, riep de wanhopige acteur. En in de zaal riep een bezoeker, in onvervalst Saksisch dialect: ‘Dat heur ik al de hele tied’.
Sterke oorlogsverhalen
We hebben al kunnen constateren dat het Jansen niet aan fantasie ontbrak. Een sterk voorbeeld heb ik altijd onthouden. Op een dag in de laatste oorlogsjaren had Jansen op een fiets een bezoek gebracht aan een familielid, ergens in Gelderland. Het was de tijd waarin Engelse vliegtuigen regelmatig Duitse doelen onder vuur namen. We zaten net aan tafel toen onze overbuurman bij ons binnen kwam, zich, zoals gewoonlijk, langs een deurpost op de grond liet zakken en opgewonden aan zijn verhaal begon. Dat kwam er op neer dat er onderweg naar huis een Engelse Spitfire boven hem kwam vliegen. Hij keek omhoog en zag de piloot heftig gebaren naar hem maakte. Het toestel bleef rondjes maken en de vliegenier wees driftig met een vinger omlaag. Tot het tot onze fantast doordrong dat de piloot hem duidelijk wilde maken dat hij zo snel als mogelijk was in zo’n eenmansgat (die overal langs wegen gegraven waren) zijn heil moest zoeken. Jansen zwaaide naar de Engelsman dat hij het begrepen had, sprong van zijn fiets en dook in het dichtstbijzijnde gat. De piloot kwam nog eenmaal overvliegen, maakte een gebaar dat het zo voor elkaar was en begon met het beschieten van een of ander vijandelijk doel.
’t Zal duidelijk zijn, deze geschiedenis was in het dorp al gauw het gesprek van de dag. Ouderen schudden meewarig hun hoofd en wij kinderen vonden het een geweldig spannend verhaal.
Zo’n man als onze vriend Jansen zou in onze tijd niet meer kunnen wat hierboven beschreven is. Maar hij zorgde voor ons, in die tijd, voor het zout in de toch wel wat gezapige pap!