De geschiedenis van de Holterweg

1931 weg van colmschate naar bathmen

1931 weg van colmschate naar bathmen

Eeuwenoud

De route van Deventer naar het oosten, via Colmschate, is al eeuwen oud. Maar hoelang is deze route, in feite voor een deel de Holterweg al een weg? De handelsweg was lang en de Holterweg in Colmschate was een klein onderdeel daarvan. Toch was de weg van grote invloed op de groei en het ontstaan van Colmschate en daarom wordt hij hier uitvoerig besproken.

Oude wegen

Een archeoloog reconstrueerde een aantal routes in de Romeinse tijd in Colmschate. Voor een van deze wegen heeft hij een aanwijzing gevonden in de begrenzing van het grafveld uit het einde van de 2de tot en met de 4de eeuw na Christus aan de Grote Ratelaar. De noordgrens is strak gebogen, wat niet verklaard kan worden door een aanpassing aan het lokale reliëf. De archeoloog denkt dat dit veroorzaakt is door een weg, die vanuit het noordwesten van de nederzetting op het terrein van de Scheg langs het grafveld aan de Grote Ratelaar naar het noordoosten loopt. Daarnaast reconstrueerde hij een doorlopende oost-west verbinding langs de zuidkant van de Holterweg. Deze verbinding zou aansluiten op een noord-zuid route tussen de inheems Romeinse woongebieden langs de IJssel.

vrachtvervoer over de holterweg omstreeks 1740, aquarel door peter paul hattinga verschure
Vrachtvervoer over de Holterweg omstreeks 1740, aquarel door Peter Paul Hattinga Verschure

Al in de 13de eeuw zijn er aanwijzingen voor een route. Volgens Haverkate zijn er verdragen uit de 13de eeuw bekend met afspraken tussen de steden Deventer, Oldenzaal en Coesfeld om de route tussen deze steden te beveiligen. Het beveiligen van een route is vooral mogelijk wanneer het om een vaste route gaat. Dit is dus een aanwijzing dat de route in de 13de eeuw al grotendeels vast lag.

Ook in de Cameraarsrekeningen van Deventer is er sprake van een route, want er is sprake van verkeer richting het oosten. In de Cameraarsrekeningen van 1361-1366 wordt melding gemaakt van voetgangers en ruiters die richting Arkelstein en Holten reizen. Vanaf 1378 wordt in de Cameraarsrekeningen regelmatig melding gemaakt van karren die in dezelfde richting reizen. Een verwijzing naar een weg is niet gevonden in de Cameraarsrekeningen, maar het verkeer moet in elk geval van een vaste route naar Holten en verder gebruik hebben gemaakt.

In de 14de eeuw zijn de Deventer stadslandweer en de Overijsselse landweer aangelegd. De stadslandweer vormde de buitenste ring van de stadsverdediging en de Overijsselse landweer beschermde de grens tussen Gelre en het Oversticht. Aan de Snippelingsdijk is een deel van de Deventer landweer opgegraven. Tussen Deventer en Holten lag de Overijsselse landweer met bijvoorbeeld de Swormertoren. Dit uitgebreide stelsel van wallen en grachten liep vanaf de stad langs de Schipbeek tot even voorbij Holten. Het is waarschijnlijk rond 1365 aangelegd in opdracht van de bisschop van Utrecht. De stad Deventer zorgde grotendeels voor de aanleg.

In de Overijsselse landweer waren op regelmatige afstanden versterkingen aangelegd, waarvan de kastelen Arkelstein en Waardenburg de belangrijkste waren. De doorgang voor de route naar Holten in de landweer was bij kasteel Waardenburg, waar tol werd geheven. Daar splitste de handelsroute zich in twee takken: naar Rijssen en Markelo. De steden Deventer, Zwolle en Kampen kregen in de 14de eeuw steeds meer invloed op het controleren van de landweer.

De kasteleins van Arkelstein werden vanaf 1381 geleverd door één van de drie steden. De kastelein van de Waardenburg kon vanaf 1383 alleen maar een burger van de stad Deventer zijn. In de Cameraarsrekeningen werd vermeld dat reizigers de kastelen Arkelstein en Waardenburg passeren op weg naar Deventer. Hiermee had de stad Deventer min of meer controle over het verkeer naar het oosten van Deventer tot aan Holten. De tol is een aanwijzing dat de route een vast tracé moet hebben gevolgd. Anders kon men immers gemakkelijk om de tolpost heen.

Historische kaarten

In vroege historische bronnen is sprake van een route en niet letterlijk van een weg, maar is er op historische kaarten wel een weg afgebeeld? Uit de 14de eeuw zijn geen kaarten van de route bekend, maar op kaarten vanaf de 16de eeuw staan aanwijzingen over de route van Deventer naar het oosten.

De oudste afbeeldingen van de stad Deventer en haar omgeving zijn een kaart van Jacob van Deventer uit 1560 en het schilderij van het beleg van Rennenberg uit 1578. Op deze afbeeldingen is de Holterweg niet afgebeeld, omdat de locatie ervan buiten de kaart en het schilderij valt. Wel staan de Snipperlingsdijk en het St. Jurriëns gasthuis op beide afbeeldingen. Dit betekent dat de route bekend was, want de Snipperlingsdijk maakt deel uit van de route naar het oosten. Deze dijk werd in 1345 aangelegd om het achterliggende land te beschermen tegen overstromingen van de IJssel. Bij het gasthuis aan de dijk stond ook een tolhuis. Op kaarten die Christiaan Sgroten maakte in 1573 en 1592 staat een weg afgebeeld van Deventer via Holten naar Almelo. Dit is de oudste kaart waarop de weg staat afgebeeld.

Op kaarten uit de 17de eeuw wordt bij de weg tussen Deventer en Holten en verder naar het oosten ook een naam afgebeeld. Op de kaart van het graafschap Zutphen door Claes Jansz. Visscher van omstreeks 1627 staat de ‘Holterwech’.

Kaart van het graafschap Zutphen met de Holterweg
Kaart van het graafschap Zutphen met de Holterweg

Op de kwartierskaart van Zutphen met uitgebreid wegennetwerk van Nikolaas van Geelkercken uit 1654 staat de naam ‘Holterdijck’ bij de weg. Op de atlas kaart van Nicolaas ten Have uit 1649 staat ook de naam ‘Holterdijck’. Horsten heeft de informatie van Sgroten en 17de-eeuwse kaarten gecombineerd tot een wegenkaart omstreeks 1600. Hiervoor gebruikte hij, naast de bovengenoemde kaarten van Sgroten, die van Van Geelkercken en Ten Have. De loop van de Holterweg die Horsten reconstrueert, komt in grote lijnen overeen met de loop van de weg zoals afgebeeld op de Hottinger kaart uit 1793, waar de Holterweg wordt beschreven als “Weg tusschen Deventer en Holten”.

Verkeer van en naar Deventer

In de 14de en 15de eeuw was Deventer de centrale marktplaats voor een deel van de Noordelijke Nederlanden. Deventer was niet alleen een marktplaats voor de regio, maar ook de schakel tussen het gewest Holland en het huidige Duitsland. De landroute liep van Deventer naar Goor – Enschede via Gronau richting Münster. De route naar Bremen ging ook over Deventer: Deventer – Goor – Oldenzaal – Bentheim via Tecklenburg en Osnabrück naar Bremen. Een andere route naar Bremen liep van Deventer via Ootmarsum: Deventer – Holten – Rijssen – Almelo – Ootmar sum – Nordhorn – Lingen – Haselünen – Cloppenburg – via Wildeshausen en Delmenhorst naar Bremen.

In de 16de eeuw werd Deventer als marktplaats gericht op de Duitse gebieden verdrongen door Amsterdam. Ook werd de positie van Deventer in de stokvishandel overgenomen door Bremen en verplaatste de linnenhandel zich naar Emden. Deventer bleef echter wel functioneren als doorvoer- en overslagplaats. Eind 16de eeuw liep de verbinding Amsterdam – Duitse gebieden als volgt: men ging per schip van Amsterdam naar Deventer en vervolgens met een wagen van Deventer via Goor en Enschede naar de Duitse gebieden. Ook reizigers maakten gebruik van de route van Deventer naar het oosten. In de Cameraarsrekeningen van Deventer van 1361-1366 wordt melding gemaakt van bodes, die te voet en te paard richting Arkelstein en Holten reizen. In latere Cameraarsrekeningen worden naast bodes ook andere reizigers vermeld, zoals voetgangers, ruiters en karren, die via Arkelstein en Holten van en naar Deventer reizen. In 1385 wordt bijvoorbeeld gemeld dat de bisschop van Utrecht met schepenen van Deventer naar Bentheim reist om zaken te doen met de Graaf van Bentheim. Johanne Douslaghers vervoerde de bagage van de schepenen. Voor reizigers ontstond door de handel de mogelijkheid om met karren mee te reizen. Hessenkarren bijvoorbeeld namen naast vracht ook wel reizende burgers mee.

Postwegen

De term ‘post’ is afgeleid van de organisatie voor keizerlijke berichtgeving in het Romeinse Rijk, de cursus publicus. De wisselplaatsen in dat verkeerssysteem waren de postia. Daaruit ontstond ‘post’: georganiseerd vervoer van personen, goederen en brieven per paard, via bekende hoofdwegen met daaraan wisselplaatsen. Op de wisselplaatsen bevonden zich logementen en stallen, waar veranderingen in de lading en het verloop van de reis geregistreerd werden, de paarden gewisseld konden worden, de reizigers konden rusten en eten, de wagen gerepareerd kon worden, reizigers konden op- en overstappen en lading werd op- of afgeladen.

De postmeesters van Osnabrück en Brandenburg kregen in 1664 van de schepenen en raden van Deventer toestemming om twee maal per week de stad Deventer aan te mogen doen voor passagiers en vracht. De route van de postwagens liep van Amsterdam – Naarden – Amersfoort – Voorthuysen naar Deventer en van daaraf verder naar Delden – Bentheim – Rheine – Ibbenbüren naar Osnabrück. Vanaf Osnabrück kon verder worden gereisd naar Hamburg.

Reistijden

De postlijndienst tussen Osnabrück en Deventer werd in 1664 aangekondigd met een pamflet, dat een reistijd van 24 uur tussen de twee steden verzekerde. Uit een aankondiging van de postroute van Amsterdam naar Hamburg viel op te maken dat het in de tweede helft van de 18de eeuw 16 uur kostte om de afstand tussen Naarden en Deventer af te leggen. Daarna kon men in 3 uur per trekschuit van Naarden naar Amsterdam.

De Steedewyzer uit ca. 1770 geeft een beeld van de reistijden te voet. Deze zijn uitgedrukt in uren gaans (lopen) of wel de afstand die ‘een gezond, frisch, en vol wassen voetganger’ in een uur kan afleggen. De afstand in uren gaans tussen Naarden en Deventer is ongeveer 16 uur. In 1770 is de looptijd tussen Amsterdam en Deventer ongeveer 20 uur. De reistijden te voet tussen Deventer en de Twentse steden zijn als volgt:

  • Deventer – Almelo 8 uur
  • Deventer – Enschede 11 uur
  • Deventer – Ootmarsum 12 uur
  • Deventer – Oldenzaal 12 uur

De 16 uur tussen Naarden en Deventer zijn uren lopen en weerspiegelen dus niet de tijd die men in totaal onderweg is. De meeste mensen zullen de afstand niet in één keer lopen, maar onderweg overnachten. Deze afstand zal dus in de praktijk in minimaal twee dagen worden afgelegd. Met de postkoets kon dus sneller gereisd worden.

De reistijden van vrachtvervoerders zijn onbekend. Vrachtrijders reden langzamer dan de postdienst, omdat ze over het algemeen veel zwaarder beladen waren en soms andere routes moesten kiezen. Toch zal het waarschijnlijk in totaal minder tijd heb ben gekost om met een vrachtrijder mee te rijden dan zelf het hele eind te lopen.

Tol

De controle over de route van Deventer naar het oosten lag al vroeg bij de stad Deventer. Deventer leverde de kastelein voor het kasteel Waardenborg bij Holten, waar tol werd geheven voor de stad Deventer. Ook werd bij de poorten van de stad tol geheven.

De hoogte van de tolopbrengsten en het toltarief van kasteel Waardenborg is bekend voor de periode 1433-1451, waardoor het mogelijk is een schatting te maken van het aantal wagens dat de tol passeerde. Binnen deze periode passeerden in het jaar 1447 de meeste wagens de tol, het aantal wordt geschat tussen 5328 en 8880. Er vanuit gaande dat de weg maar zeven tot acht maanden per jaar begaanbaar was, komt dit neer op gemiddeld 25 tot 40 wagens per dag. Waarschijnlijk ligt het werkelijke aantal nog hoger, omdat het salaris en de onkosten van de tollenaar al van de tolopbrengsten afgetrokken zijn. Daarnaast is het mogelijk, dat bijvoorbeeld burgers van Deventer tolvrijdom genoten en dus niet hoefden betalen.

Op de kadastrale kaart uit 1832 zijn twee tolhuizen te zien langs de Holterweg: gabel I en gabel II. Deze gabels werden beheerd door de Administrateur der Straatingen van Deventer. De opbrengsten van de tol waren voor de stad Deventer, omdat die een deel van het verharden van de Holterweg in 1823 betaald had. In de periode waarin de verharding van de weg plaatsvond, werden ook de gabels gebouwd. Gabel I lag net voorbij de Snipperlingsdijk en het St. Jurriëns-gasthuis en gabel II lag bij erve de Bannink.

Verharding

In 1823 werd de eerste verharde klinkerweg in Overijssel in gebruik genomen. Het was de weg van Deventer naar Holten en verder naar het oosten. Deze klinkerweg werd rijksweg 1 genoemd tot het gereedkomen van de autosnelweg A1 in 1974

Bron: rapport Op het spoor van de Holterweg

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Protected by Security by CleanTalk and CleanTalk Anti-Spam